1. Elke lidstaat voorziet erin dat één of meer onafhankelijke overheidsinstanties worden belast met het toezicht op de toepassing van deze richtlijn, teneinde de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met verwerking te beschermen en het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de Unie te vergemakkelijken („toezichthoudende autoriteit”).
2. Elke toezichthoudende autoriteit draagt bij tot de consequente toepassing van deze richtlijn in de hele Unie. Daartoe werken de toezichthoudende autoriteiten onderling en met de Commissie samen overeenkomstig hoofdstuk VII.
3. De lidstaten kunnen bepalen dat een toezichthoudende autoriteit die overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 is opgericht, de in deze richtlijn bedoelde toezichthoudende autoriteit is en verantwoordelijk is voor de taken van de toezichthoudende autoriteit die overeenkomstig lid 1 van dit artikel moet worden opgericht.
4. Wanneer er in een lidstaat meer dan één toezichthoudende autoriteit wordt opgericht, wijst die lidstaat de toezichthoudende autoriteit aan die deze autoriteiten in het in artikel 51 bedoelde Comité vertegenwoordigt.